Verantwoording bij ‘De reis van de hofarts’

Op 1 maart 1755 ondertekende Maria Theresia Verordening nr. 385, Bijgeloof moet worden gestopt:

Sommigen van onze onderdanen gaan zo ver in hun goedgelovigheid dat ze datgene wat ze zich inbeelden als waar voorstellen en denken dat geesten en hekserij echt bestaan. Steeds vaker worden ze in deze goedgelovigheid versterkt door sommige priesters die hen met voorbedachte ideeën meesleuren. Nog maar onlangs werden in ons Markgraafschap Mähren de zaken zo op de spits gedreven dat onder leiding van de geestelijkheid lichamen zijn opgegraven onder het voorwendsel dat zij te lijden hadden onder de zogenaamde magia posthuma. Een aantal daarvan is verbrand, terwijl er tijdens de onderzoeken die hebben plaatsgevonden niets anders aangetroffen is dan wat natuurlijk is.
Daarom wordt verordonneerd dat in de toekomst al dit soort zaken voor de geestelijkheid verboden is zonder eerst de overheid te waarschuwen. Dit geldt voor alle gevallen waarin een spook, hekserij, schatgraven, of een vermeende duivelsbezetenheid vermoed wordt. Alle dergelijke voorvallen moeten voortaan onmiddellijk worden gemeld aan de politieke autoriteit, die de zaak moet onderzoeken en moet nagaan of, en wat voor soort fraude eronder schuilgaat, en hoe de fraudeurs dan moeten worden gestraft.

Deze wet uit het Kaiserlich Königlich Theresianisches Gesetzbuch, begonnen in 1752 en afgewerkt in 1766, was het directe gevolg van een onderzoek onder leiding van Gerard van Swieten (Leiden, 1700 – Wenen, 1772), lijfarts en adviseur van de keizerin, naar de vele gevallen van zogenaamd vampirisme in de grensgebieden van het Habsburgse Rijk.
Deze roman is een werk van de verbeelding dat fictie vermengt met historische feiten. Van Swieten maakte de in het boek beschreven reis niet zelf. In de Nederlandse Wikipedia staat dat de hofarts in 1755 door Maria Theresia naar Moravië werd gestuurd. Dat klopt niet, zoals blijkt uit de biografieën van Frank T. Breschka (1970) en J. K van der Horst (2003) waaruit we dankbaar hebben geput. Hij stuurde twee jonge Weense collega’s, Johannes Gasser en Christian Vabst, naar Moravië. Naar streken met gelijkaardige gebeurtenissen werden andere artsen en officieren van gezondheid, waarvan de namen onbekend zijn gebleven, op onderzoek uitgestuurd.
In werkelijkheid leidde de hofarts het onderzoek vanuit zijn werkkamer in de Hofburg in Wenen. Zich baserend op talrijke rapporten van ondergeschikten, op eigen observaties en een intensieve studie van de omvangrijke Europese vampierliteratuur, concludeerde hij in een memorandum getiteld Remarques sur les vampyrisme de Silesie de l’an 1755 dat alle onderzochte gevallen van vampirisme terug te voeren waren op primitief bijgeloof. De hofarts adviseerde de keizerin om het opgraven, staken, onthoofden en verbranden van lijken onmiddellijk te verbieden. Het verbod was zeer succesvol, want na 1755 worden in Europa geen vermeende vampieren meer opgegraven en geëxecuteerd. Van Swietens memorandum werd later gedrukt en in verschillende talen uitgegeven en groeide uit tot een bescheiden verkoopsucces.

***

De auteurs nemen in dit boek een aantal vrijheden. Zo hebben we Gerard Van Swieten persoonlijk naar Zevenburgen (Transsylvanië) gestuurd, waar tussen 1738 en 1755 eveneens verschillende gevallen van vampirisme gesignaleerd werden (Ujpalánk, 1738; Brassó, 1743; Felnak, 1739; Kapnick, 1753), al zijn de door ons beschreven voorbeelden fictief. De reis van de hofarts naar Zevenburgen is daarnaast bedoeld als een soort van literaire wiedergutmachung voor Bram Stoker’s latere gebruik, of eerder misbruik, van Van Swieten als inspiratiebron voor het fictieve personage van Professor Abraham van Helsing, aartsvijand van de al even fictieve Graaf Dracula, die de 18de-eeuwse vampierenmythe opnieuw lanceerde, gelukkig in een literair en filmisch kader.
Stoker’s Van Helsing is overigens een nobeler personage dan de bijna-sadistische vampierjager van latere Hollywood-adaptaties, culminerend in Stephen Sommers’ horrorfilm Van Helsing (2004). Dat Van Swieten als inspiratie diende voor het personage van Van Helsing, wordt overtuigend beargumenteerd door Dr. Bruce McClelland in zijn Slayers and Their Vampires: A Cultural History of Killing the Dead, 2006.

Ruim dertig jaar eerder, in 1732, verscheen in Nürnberg een anoniem boekje, getiteld Visum et Repertum. Über die so genannten Vampirs, oder Blut = Aussauger, So zu Medvegia in Servien, an der Türckischen Granitz, den 7. Januarii 1732 geschehen. Nebst einem Anhang Von dem Kauen und Schmatzen der Todten in Gräbern (Over de zogenaamde vampieren, of bloed = zuigers, Zo gebeurde het in Medvegia in Servië, op de Turkse Grens op 7 januari 1732. Naast een bijlage over het kauwen en smakken van doden in graven). Het bevatte de integrale tekst van een officieel Habsburgs rapport met een gedetailleerd verslag van lijkschouwingen uitgevoerd in een klein Servisch dorpje aan de militaire grens tussen het Habsburgse en Ottomaanse Rijk, aangevuld met speculaties over de aard van het vampirisme.
Het officiële rapport dat in dat boekje integraal werd afgedrukt, was ondertekend door artsen en officieren van het Habsburgse leger, waaronder Johannes Flückinger en Johann Friedrich Baumgarten. Afgezien van hun namen werden van de ondertekenaars geen verdere biografische gegevens overgeleverd. De biografie die we ze beiden in dit boek hebben gegeven, is dan ook volledig verzonnen.

De beschrijving van wat Flückinger en Baumgarten aantroffen in het Servische Medvegia (Mettwett) is vrijwel letterlijk uit hun rapport overgenomen, compleet met de namen en de details van de slachtoffers. Ook het rapport dat officier van gezondheid Johann Friedrich Glaser een maand eerder over dezelfde gebeurtenissen schreef, bestaat echt. Op 13 februari 1732 verscheen trouwens een brief in het Nürnbergse tijdschrift Commercium Litterarium waarin de vader van officier Glaser verslag uitbrengt over wat zijn zoon in het dorpje had aangetroffen. Door deze en andere lezersbrieven, uitgelekte rapporten en speculatieve boeken werden de vampiers van Mettwett een Europese cause célèbre. Enkele jaren eerder in 1725 was er al ophef ontstaan over gelijkaardige gebeurtenissen in een ander Servisch dorpje, Kislova.
Vooral aan de universiteit van Leipzig discussieerden geleerden en academici in de periode 1725-1734 over het waarheidsgehalte van deze en andere gevallen van vampirisme, discussies die bekend zijn geworden als de ‘Leipziger Vampirdebatte’ en die in Duitsland tot heel wat publicaties aanleiding gaven. Eén van die boeken, Unverlohrnes Licht und Recht derer Todten unter den Lebendigen, oder gründlicher Beweis der Erscheinung der Todten unter den Lebendigen (Onloochenbaar licht en recht van de doden onder de levenden, of grondig bewijs van de verschijning van de doden onder de levenden), werd geschreven door de vicepresident van de Pruisische Academie voor Wetenschapen, Otto von Graben zum Stein (Inssbruck, ca. 1690-Potsdam, ca. 1756), een vertrouweling van Koning Frederik-Willem. Pruisen en Oostenrijk waren aartsvijanden. Het is volgens ons geen toeval, al blijft het pure speculatie, dat Pruisen er alles aan gelegen was om de Oostenrijkers in de rest van Europa belachelijk te maken via hun zogenaamde vampiers. Dit paste in het diplomatieke steekspel tussen beide Europese grootmachten, dat in 1756 culmineerde in de spectaculaire diplomatieke revolutie, de ommekeer van traditionele bondgenootschappen waarmee kanselier Wenzel Anton von Kaunitz (1711-1794) Pruisen eronder probeerde te krijgen en die het startschot was van de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) tussen Pruisen en Engeland enerzijds en Oostenrijk, Frankrijk, Spanje, Rusland en Zweden anderzijds.

Eind november 2012 ontstond er paniek in Zarožje, een klein dorpje op zo’n 140 kilometer van Belgrado. Sava Savanovic, een lokaal beruchte vampier die zich sinds de 18de eeuw ophield in een verlaten watermolen, zou opnieuw in de bossen ronddwalen. De eigenaar durfde de molen niet restaureren, uit angst de slapende vampier te verstoren. Maar de molen stortte in, met alle gevolgen van dien. Volgens ABC News beveiligden verschillende dorpsbewoners hun woning met grote houten kruisen. Dit krantenartikel inspireerde ons om op zoek te gaan naar de oorsprong van de vampierlegende en resulteerde in deze historische roman.
De angst voor vampieren konden Van Swieten en Maria Theresia met hun Verordening nr. 385 te oordelen naar recente voorval in Zarožje niet volledig uitroeien. Maar de grafschendingen die er het gevolg van waren, hebben ze wel kunnen stoppen. Oostenrijk had er trouwens alle belang bij om deze praktijken te verbieden. Paus Benedictus XIV had er bij de Keizerin herhaaldelijk discreet per brief op aangedrongen. In zijn Doctrina de Servorum Dei Beatificatione et de Beatorum Canonizatione (Rome, 1749; 2de editie, hoofdstuk 4) onder het kopje “De vanitate vampyrorum” veroordeelt hij de lijkenschendingen trouwens openlijk.

In de tijd waarin de roman De reis van de hofarts zich afspeelt, woedde de discussie over de waarde van het inoculeren (variolatie) om de pokkenziekte tegen te gaan eveneens hevig. Er valt trouwens een opmerkelijke analogie te trekken tussen vampirisme en variolatie: het geloof dat iemand die zich met kwalijk vampierbloed heeft ingesmeerd, na zijn dood zelf in een ondode verandert, spiegelt zich in het geloof dat mensen gevrijwaard kunnen worden van de pokken en dus blijven leven door ze in te enten met de besmettelijke pokkenstof. Gerard Van Swieten kon dan wel overtuigend argumenteren dat vampirisme louter bijgeloof was, zijn geloof in de heilzame werking van variolatie was beduidend minder sterk.
De Engelse dame die ter sprake komt in de roman zonder bij naam te worden genoemd en die de methode van variolatie in Engeland introduceerde, is Lady Mary Wortley Montagu (1689 – 1762). Het was een reisfragment in een van haar brieven uit haar postuum uitgegeven en nog steeds leesbare bundel The Turkish Embassy Letters (1763) dat ons – letterlijk bijna – op weg zette bij het schrijven van deze roman.